15 januari 2020
Over de stad gesproken: kijken naar Boijmans
Leestijd: 9 minuten
Museum Boijmans van Beuningen staat aan de vooravond van een omvangrijke renovatie en verbouwing; een belangrijke opgave die vraagt om publiek gesprek.
Op dinsdag 10 december deelden Tomas Dirrix en Sereh Mandias de uitkomsten van de studio ‘Babel – Interventions in Museum Boijmans van Beuningen’ aan de TU Delft. Architect en publicist Hans van der Heijden, kunsthistoricus Patricia van Ulzen en architectuurhistoricus Wouter Davidts gaven hun deskundige kijk op de architectonische en culturele betekenis van de verschillende gebouwdelen van het museum.
Bekijk hieronder alle onderdelen uit het programma ‘Kijken naar Boijmans’ terug.
Kijken naar Boijmans
Museum Boijmans van Beuningen staat aan de vooravond van een omvangrijke verbouwing en renovatie waarvoor maar liefst 223,5 miljoen euro is uitgetrokken. Wat kunnen we daarvan verwachten? De Europese aanbesteding speelt zich af achter gesloten deuren en over de uitgangspunten voor de renovatie is weinig bekend. Wel publiceerde Boijmans van Beuningen in 2018 een ‘denkrichting’, gevisualiseerd door ZUS. In het filmpje was het oorspronkelijke gebouw van architect Van der Steur uit 1935 te zien samen met de uitbreiding van Bodon uit 1972, voorzien van nieuwe entrees en met overkapte binnenplaats. De uitbreidingen van Hubert-Jan Henket (1991) en Robbrecht en Daem (2003) zijn daarin verdwenen. Het was aanleiding voor discussie en onrust in Nederlandse maar zeker ook Vlaamse architectuurkringen. Werd de sloop van deze gebouwdelen inderdaad overwogen en wat waren daarbij dan de afwegingen?
AIR vindt de renovatie van het museumgebouw een onderwerp dat publieke aandacht en verdieping verdient. Daarom werd op dinsdag 10 december een avond georganiseerd rond Museum Boijmans van Beuningen als architectonisch en cultureel gelaagd ensemble van bijzondere betekenis. Architect en schrijver Hans van der Heijden, kunsthistorica Patricia van Ulzen en architectuurhistoricus Wouter Davidts deelden hun visie op de architectuurhistorische en culturele waarde van de verschillende gebouwdelen van het museum. Ook toonden architecten Sereh Mandias en Tomas Dirrix de resultaten van hun studio ‘Babel – interventions in Museum Boijmans van Beuningen’ aan de TU Delft.
Architect Hans van der Heijden zou je de baksteenspecialist van Rotterdam kunnen noemen. In zijn lezing schetst hij het beeld van Rotterdam als baksteenstad. In de periode dat het ontwerp van architect Van der Steur werd gerealiseerd, even voor de Tweede Wereldoorlog, was het een behaaglijke havenstad. Om het hogere (haven)personeel voor Rotterdam te behouden werd gewerkt aan goede voorzieningen, brede allees als de Blaak en gebouwen met internationale allure. Een nieuw museumgebouw paste daar heel goed bij.
Het ontwerp dat architect Van der Steur maakte kenmerkte zich door een mondaine uitstraling. Van der Heijden legt uit dat het in die tijd voor architecten gebruikelijk was om de Grand Tour te maken, een reis langs Europese steden om te leren van klassieke voorbeelden zoals het Palazzo Massimo alle Colonne uit 1536 in Rome. Dat resulteerde in moderne interpretaties van klassieke voorbeelden. Nieuwe materialen en esthetiek werden gecombineerd met klassieke bouwvormen die zich in veel gevallen kenmerkten door de combinatie van een gesloten en een half open binnenhof. Nederlandse voorbeelden daarvan zijn het Stadhuis van Hilversum van Dudok, het Gemeentemuseum in Den Haag van Berlage en Museum Boijmans van Beuningen van Van der Steur.
Van der Heijden laat zien dat met de latere toevoegingen aan het museum deze classicistische uitgangspunten geleidelijk zijn getransformeerd. Bodon besloot de half open binnenhof te overdekken met een lichte constructie waarbij de sensatie van openheid behouden kon blijven. Het ontwerp van Robbrecht en Daem uit 2003 omsluit deze hof alsnog.
Kunsthistoricus Patricia van Ulzen schreef een biografie over Coert Ebbinge Wubben die van 1945 tot 1978 directeur was van Museum Boijmans van Beuningen. Ze vertelt hoe hij de uitbreidingsplannen van zijn voorganger Hannema doorzette – in eerste instantie met architect Van der Steur en na diens overlijden in 1953 met opvolger Bodon. In tegenstelling tot Van der Steur was Bodon een echte modernist: in plaats van decoratieve en gewichtige baksteenarchitectuur ontwierp hij sobere en lichte constructies in staal en glas. Ondanks deze stijlbreuk verliep de samenwerking met Ebbinge Wubben uitstekend met als resultaat een plan voor verbouwing in twee fasen, waarvan uiteindelijk alleen de eerste fase kon worden uitgevoerd. Bodon besloot de halfopen hof van het museum te overkappen waarmee een luchtige en lichte ruimte ontstond met grote overspanningen, uitermate geschikt voor het tentoonstellen van de grote installaties die op dat moment in zwang kwamen in de kunstwereld.
Toen het vernieuwde museum zijn deuren opende was de pers lovend. Het gebouw werd geroemd om zijn eenvoud en raffinement. Zelf heeft Bodon over zijn ontwerp gezegd dat het de grootste inspanning was geweest om het zo eenvoudig mogelijk te houden. De essentiële functie van zijn uitbreiding was het omhulsel te zijn voor kunst, een toevoeging die niets anders bood dan ruimte waarin men de architectuur zou kunnen wegdenken.
Van Ulzen betoogt dat het juist deze bescheidenheid is die de Bodonvleugel ‘fataal is geworden’. Toen Robbrecht en Daem de opdracht kregen voor uitbreiding van het museum, hebben zij de uitbreiding van Bodon inderdaad opgevat als niets anders dan open ruimte en omsloten met een nieuw bouwvolume. Daarmee zijn de transparantie en lichtinval, vitale kwaliteiten van dit bouwdeel, grotendeels verdwenen.
Architectuurhistoricus Wouter Davidts geeft de uitbreiding van Robbrecht en Daem meer context. Hij legt uit dat het ontwerp van de Vlaamse architecten de uitkomst was van een specifieke reeks omstandigheden, wensen en eisen waarvoor zij in hun ontwerp een oplossing moesten zoeken. Als nieuwbouw eenmaal gerealiseerd is, zijn we ook snel weer vergeten hoe de situatie voordien was, stelt Davidts. Maar rond het jaar 2000 was in het museum door een ernstig tekort aan ruimte een onhoudbare situatie ontstaan. Op de binnenplaats stonden tijdelijke bouwsels, en de routing en ordening van functies lieten veel te wensen over. Institutionele verzuchtingen vormden de aanleiding voor nieuwe verbouwingsplannen, een behoorlijke uitdaging omdat de ruimte daarvoor uiterst beperkt was.
Davidts laat zien dat Robbrecht en Daem zich voor hun ontwerp hebben laten inspireren door de opzet van het oorspronkelijke museumgebouw van Van der Steur. Kenmerkend daarin zijn de enfilades van kabinetten rondom de binnenplaats. De maten en verhoudingen van deze ruimtes refereerden aan de huiselijke omgevingen waarvoor veel van de kunstwerken uit de collectie ooit bedoeld waren. In hun uitbreidingsplan hebben Robbrecht en Daem de Bodonvleugel opgevat als een tweede ‘court’ (binnenplaats) die zij in navolging van Van der Steur eveneens omsloten met kleinere kabinet-achtige ruimtes.
Het resultaat is een architectonische toevoeging die zich niet als een autonome laag laat lezen. De uitbreiding verbindt zich met de bestaande architectuur door een ruimtelijke organisatie waarin elementen van het oude gebouw soms letterlijk in de nieuwe structuur binnenschuiven. Davidts noemt de uitbreiding van Robbrecht en Daem dan ook als een ‘additive creature’.
Op deze avond over Boijmans van Beuningen blijft de Henketvleugel uit 1991 wat onderbelicht. Toch verdient ook dit paviljoen evengoed aandacht als onderdeel van het historische ensemble van Boijmans van Beuningen, benadrukken verschillende sprekers en aanwezigen. Het paviljoenachtige karakter van deze uitbreiding die als een add-on aan het museum is toegevoegd, maakt het misschien ook makkelijker om de Henketvleugel weg te denken uit het ensemble.
In de tentoonstelling en publicatie van de studio ‘Babel – Interventions in Museum Boijmans van Beuningen’, komt het paviljoen overigens wel aan bod. Het uitgangspunt van de studio: een museumgebouw past zich telkens aan veranderende omstandigheden, wensen en eisen aan en is te lezen als een verzameling van interpretaties over hoe wij naar kunst (willen) kijken.
Hoe kun je recht doen aan een dergelijk historisch ensemble en tegelijkertijd een museumgebouw voor de 21e eeuw maken? Dertien architectuurstudenten afkomstig uit de hele wereld bogen zich in drie stappen over deze vraag. De eerste fase ‘survey’ behelsde een close reading van het museumgebouw in al zijn facetten. In de tweede fase ‘fragment’ gingen de studenten op zoek naar een architecturaal element dat een bijzondere kwaliteit van het museum belichaamt. Hiervan maakten zij een 1:5 model dat tegelijkertijd verwijst naar het museumgebouw maar ook een krachtig op zichzelf staand object is. In de laatste fase ‘intervention’ ontwikkelden de studenten op basis van het gekozen fragment een ingreep die de ruimtelijke condities in het gebouw verandert en het museum klaar maakt voor de toekomst. Een voorbeeld is de toevoeging van een vierde trap waarmee de bezoekerscapaciteit van het museum wordt vergroot en tegelijk een nieuwe route ontstaat in het gebouw.
De studio laat zien hoe Boijmans van Beuningen een nieuwe fase kan ingaan juist door de historisch gegroeide identiteit van het totale ensemble als uitgangspunt te nemen. De studenten laten zien dat de kwaliteiten van het gebouw van Van der Steur met de uitbreidingen van Bodon, Henket en Robbrecht en Daem, én de wijze waarop deze onderlinge relaties aangaan, een basis bieden voor bescheiden ingrepen met een groot effect.
Publicaties
Lees hier het artikel dat Hans van der Heijden over het Boijmans schreef voor Architectenweb
De publicatie ‘Babel – Interventions in Museum Boijmans van Beuningen’ is gedrukt of als pdf aan te vragen via interiorsbuildingscities-BK@tudelft.nl. Klik hier om de tentoonstelling te bekijken.