Foto: Guido Pijpers

18 augustus 2020

In gesprek met Bertram de Rooij over Nederland in 2120

JaapJan Berg Leestijd: 6 minuten

Op 3 september vind het programma Nederland in 2120 plaats, naar aanleiding van het onderzoek en presentatie van het toekomstperspectief ‘Een natuurlijkere toekomst voor Nederland in 2120’, geïnitieerd en uitgevoerd door een team van Wageningen University and Research (WUR). Een van de betrokken onderzoekers, Bertram de Rooij legt alvast uit wat de oorspronkelijke drijfveren en ambities waren en tot welke inzichten men kwam.

De Rooij geeft direct aan dat het perspectief en de bijbehorende kaart, ondanks de opzet, uitwerking en de opvallend vele reacties in de media die op de presentatie volgden, niet een uniek en op zichzelf staand product is. Er zijn immers de afgelopen jaren al talrijke toekomstperspectieven gepasseerd, maar vaak uitgewerkt voor één specifiek thema of domein. ‘Deze kaart en het bijbehorende onderzoek komen voort uit een al langer lopend kennisprogramma. Daarbij proberen we steeds opnieuw vragen te formuleren over toekomstige opgaven en de samenhang.’

Zaligeburg door Next Architects, voor project “Ruimte voor de Waal”

Het is een manier die goed blijkt te werken en regelmatig tot verfrissende en verrassende inzichten leidt. De Rooij en zijn collega’s dwingen zichzelf zo voortdurend om een stap terug te doen van hun gespecialiseerde, wetenschappelijke onderzoeksprojecten. Ze bevragen daarmee ook de toegevoegde waarde en helderheid van hun werk. Door die afstand actief te creëren kunnen ideeën en ontwikkelingen, die normaliter uit het onderzoek worden gezeefd, (weer) zichtbaar worden. De Rooij: ‘Het is ook heel simpel een kwestie van kennis nemen en bespreken van wat je collega’s doen. En vervolgens zoeken we dan gezamenlijk naar dwarsverbanden en koppelingen van (tussentijdse) onderzoeksresultaten’.

In het geval van de studie ‘Een natuurlijkere toekomst voor Nederland in 2120’ werden ontwikkeling en kennis op het gebied van energietransitie, verduurzaming van de landbouw, herstel van de biodiversiteit, verstedelijking en klimaatadaptatie, alsmede de mogelijke gevolgen van zowel die veranderingen als de maatregelen die nodig zijn, bij elkaar gebracht. Volgens De Rooij klinkt dat logisch, maar is het dat niet. Veel onderzoek richt zich doorgaans op heel specifieke en gedetailleerde deelgebieden. ‘Dat is een beproefde en geaccepteerde wetenschappelijke attitude. Te grote en veelomvattende en algemene aandachtsgebieden en uitspraken daarover zijn niet al te gebruikelijk in onze wereld. Dat is meer iets voor de politiek’, aldus De Rooij.

Eigenlijk hebben De Rooij en zijn collega’s bij het maken van de toekomstkaart even een andere pet opgezet; of beter, meerdere petten. Dit omdat ze zich juist hebben willen uitspreken over zaken als de versnippering van het landschap (natuurbehoud- en agrarische optiek) of de traagheid waarmee processen voor een meer klimaatbestendige inrichting van Nederland vorm krijgen (vanuit politieke en maatschappelijke optiek). Die boodschap hebben ze vervolgens in een slimme vorm gegoten die op drie pijlers rust: een positieve grondtoon, duidelijke en eenvoudige verwoording met voldoende ruimte voor interpretatie én een kaartbeeld van de toekomst dat nog voldoende herkenning en aanknopingspunten biedt.

Een andere kijk op het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en de ruimtelijke inrichting is nodig om een transitie te maken naar een betere, groenere versie van Nederland. Hoe Nederland er mogelijk in 2120 uit zou kunnen zien, onderzocht een team van experts van Wageningen University & Research. Onderzoekers en ruimtelijk ontwerpers Michaël van Buuren en Bertram de Rooij, onderdeel van dat team, nemen je mee in dit onderzoek tijdens de ON AIR lunchlezing. Wat gaat er veranderen en wat is de impact op verschillende landschappen en huidige stedelijke regio’s?

 

 

Maar het belangrijkste accent ligt toch vooral op de wijze waarop De Rooij en zijn collega’s een breed en urgent verhaal op een positieve wijze hebben willen presenteren. Het ligt, gezien de kritische conditie van veel deelonderwerpen, versterkt door het nodige doemdenken, immers voor de hand om te denken in negatieve termen als ‘bedreigingen’ en ‘onomkeerbaarheid’. Maar in plaats daarvan is hier nadrukkelijk voor een positieve benadering gekozen.

 

‘Dat ombuigen naar een positieve kijk en benadering is voor niemand makkelijk, ook voor ons niet.’

 

Er wordt bij ‘Een natuurlijkere toekomst voor Nederland in 2120’ bovengemiddeld veel gedacht en gesproken in kansen en over de (maatschappelijke) vraag waar we met ons land heen willen. De Rooij: ‘Dat ombuigen naar een positieve kijk en benadering is voor niemand makkelijk, ook voor ons niet.’ De dreigende veranderingen, zowel de veroorzakende als de resulterende, zijn natuurlijk ook van een ongekende omvang. De Rooij erkent dat de reflex daarop vaak eerder een negatief of afwerend karakter heeft. Mensen hebben de neiging om het te ontkennen of het allemaal voor zich uit te schuiven. Ook van dat laatste waren de onderzoekers zich terdege bewust. De Rooij: ‘Vaak mondt vergelijkbaar onderzoek en advies uit in een aantal scenario’s met de nodige variabelen. Het lijkt dan heel wat, maar eigenlijk ontloop je daarmee het maken van echte keuzes. Wij hebben ons bij de totstandkoming van het onderzoek daarom steeds gedwongen om wel te kiezen’. Zo werd het meer doelgericht, werden ongewenste vaagheden geminimaliseerd en bleef men weg van het klassieke ‘polderen’. Bij die zelfopgelegde dwang ging natuurlijk wel eens wat van de inhoudelijke nuance verloren. Maar de wens om tot een zo helder mogelijk, integraal én inclusief perspectief te komen was sterker.

Daarmee leveren De Rooij en zijn collega’s overigens ook een lichte vorm van kritiek op de teloorgang van een bepaalde wijze van ruimtelijk ontwerp. Die van het durven denken in grootse gebaren en daar vervolgens ook het beleid op uitzetten. De Rooij is de eerste om te erkennen dat het verlangen naar vroegere tijden (met een ministerie en een minister van VROM) niet zaligmakend is. Maar de huidige praktijk, zowel de casuïstiek als de organisatie van overheden, vraagt om zowel een beter centraal als decentraal beleid.

Na de lezing van De Rooij en Bertram vond een panelgesprek plaats in Arminius Rotterdam. De panelleden waren Bernadette Janssen (BVR adviseurs ruimtelijke ontwikkeling), Jet ten Voorde (generation.energy) en Bastiaan Kalmeyer (IWT).

 

 

Het project is weliswaar formeel gereed, maar niet af, zoals uit de presentatie en media-aandacht wellicht afgeleid zou kunnen worden. De Rooij legt uit dat het traject tot zover ook weer nieuwe vragen heeft opgeleverd. De Rooij: ‘Daar gaan we nu, met twintig verschillende experts verdeeld over diverse disciplines, in het vervolg van het kennisprogramma en projecten verder mee aan de slag’. Daarbij zal de aandacht zich meer gaan richten op zaken die beleid betreffen. ‘We hebben een flink aantal zaken opgerakeld en voor het voetlicht gebracht. Maar tot sluitende voorstellen voor de manier(en) waarop je die geagendeerde kwesties gaat vormgeven zijn we niet gekomen’. Daarmee geven ze ook invulling aan één van de oorspronkelijke registraties bij het begin van het onderzoek. Namelijk, hoe verworven inzichten en kennis beter in een groter verhaal kunnen worden vervat en zo hun weg kunnen vinden naar overheden, beleid en samenleving.

Over Bertram de Rooij

Ir. Bertram de Rooij is senior onderzoeker en landschapsarchitect bij Wageningen Environmental Research (onderdeel van WUR), Team Regionale Ontwikkeling en Ruimtegebruik.

Gerelateerd